
Jurisprudentie
AF0137
Datum uitspraak2001-11-13
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
ZaaknummersENS 0240101103
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
ZaaknummersENS 0240101103
Statusgepubliceerd
Indicatie
De wettelijke schuldsaneringsregeling hoort het sluikstuk te zijn van hulpverlening aan (ex)verslaafden.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te Almelo
Enkelvoudige kamer
X.,
Wonende te P.,
Geboren op Q.,
verzoeker,
heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Het verzoek is behandeld op de terechtzitting van 6 november 2001, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Beoordeling:
Uit de overgelegde stukken, de verklaring van X. ter zitting, en de door mevrouw Stortelder van Tacus verstrekte informatie, is het navolgende gebleken.
X heeft een schuldenlast van ruim f.46.000,-, waaronder een schuld aan onbetaalde motorrijtijgenbelasting van ruim f.18.000,-.
X is verslaafd geweest aan drugs, in welke periode de schulden (deels) zijn ontstaan en onbetaald gelaten.
Mevrouw Stortelder heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat er in januari 2000 een hulpverleningstraject is uitgezet waaraan X. korte tijd heeft meegewerkt, maar dat hij daarna niets meer van zich heeft laten horen, ook niet nadat hij in maart 2001 in detentie door een medewerker van de reclassering is bezocht.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Daarbij stelt zij het volgende voorop.
Afwijzing van een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken is slechts mogelijk op de gronden vermeld in artikel 288 Fw. Doet zich een van de in lid 1 van deze bepaling omschreven gevallen voor, dan moet de rechtbank het verzoek afwijzen. Bij het zich voordoen van de in lid 2 bedoelde gevallen kan de rechtbank het verzoek afwijzen.
X. heeft -zakelijk weergegeven- verklaard dat hij op dit moment clean is. Ook zou hij wel willen werken, maar zou dat afhankelijk zijn van de plannen van Tactus. Bovendien is door X. verklaard dat hij nog altijd problemen met zijn familie heeft.
Gelet op de door mevrouw Stortelder van Tactus, verstrekte inlichtingen, heeft X. in het geheel geen contact meer met Tactus, zodat zijn verklaring omtrent zijn afhankelijkheid van de medewerking van Tactus bij het vinden van een baan de rechtbank ongeloofwaardig voorkomt. Het is immers blijkbaar aan X. zelf te wijten dat er nog niets van de grond is gekomen.
Ook de overige door mevrouw Stortelder verstrekte inlichtingen doen vermoeden dat X. niet zo gemotiveerd aan zijn problemen werkt, als hij de rechtbank eigenlijk wil doen geloven.
De rechtbank overweegt dan ook het volgende:
Idealiter behoort een beroep op de wettelijke schuldsaneringsregeling tot het sluitstuk van de hulpverlening aan (ex-)verslaafden. Eerst moeten alle omstandigheden worden aangepakt: de verslaving moet onder controle zijn; in elk geval van X. moeten de familieproblemen worden aangepakt; er moet een baan worden gevonden, en tenslotte moeten de schulden worden gesaneerd (bij voorkeur buitengerechtelijk, indien dat niet lukt met een beroep op de wettelijke schuldsaneringsregeling).
De ervaring leert echter, dat meestal aan het verkeerde eind van de hulpverlening wordt begonnen: als eerste wordt een verzoek schuldsaneing gedaan, niet in de laatste plaats omdat dat zo'n verzoek het minste tijd kost, en het doen van een verzoek op zichzelf van de schuldenaar vrijwel geen inspanning vergt.
De rechtbank heeft inmiddels ervaring opgedaan met het toelaten van ex-verslaafden voor wie het aanvragen van de schuldsanering de eerste stap op weg naar een betere toekomst is, en het is gebleken dat het percentage van hen dat door een terugval in de verslaving uiteindelijk in staat van faillissement komt te verkeren aanzienlijk is.
Op grond van die ervaring is de rechtbank van oordeel dat er gegronde vrees betaat dat X. zijn verplichtingen uit de regeling niet zal nakomen. Indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van deze, in artikel 288 lid 1 onder b Faillissementswet neergelegde, afwijzingsgrond, moet zij het verzoek afwijzen.
De rechtbank overweegt ten overvloede het navolgende.
Gelet op de ervaring van de rechtbank bij het toelaten van (ex) verslaafde tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, is X overigens op dit moment meer gebaat bij afwijzing dan bij toewijzing van zijn verzoek.
Bij tussentijdse beƫindiging van zijn verzoek, die, zo leert de ervaring van de rechtbank, op de loer ligt, verleert X. immers van rechtswege in staat van faillissement, hetgeen nu wordt voorkomen.
Voor X. betekend het vorenstaande wat de rechtbank betreft, dat een nieuw verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op termijn niet bij voorbaat kansloos is. Bij gelegenheid van een nieuw verzoek moet echter wel blijken dat er een einde is gekomen aan de persoonlujke- en verslavingsproblematiek van X., en dat de schuldenlast niet verwijtbaar verder is opgelopen dan thans het geval is.
De bovengenoemde feiten en omstandigheden leveren ook een afwijzingsgrond op als bedoeld in art. 288 lid 2 onder b Fw.
Bij deze facultatieve afwijzingsgrond waarmee mede beoogd wordt misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, gaat het om een gedragsmaatstraf in de zin van te goeder trouw handelen.
Bij haar oordeel omtrent die gedragsmaatstraf neemt de rechtbank alle omstandigheden van het geval in aanmerking. Het gaat onder meer om de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de cshuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
De rechtbank is van oordeel dat de belastingschuld verwijtbaar is ontstaan, nu X. blijkbaar de beschikking heeft gehad over vrijwaringsbewijzen, maar hiermee al te lichtzinnig is omgesprongen.
Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot het gebrek aan medewerking van X. om zijn problemen aan te pakken, acht de rechtbank hem ook niet te goeder trouw bij het onbetaald laten van de schulden.
Het gedrag van verzoeker geeft aanleiding om het verzoek ook op grond van artikel 288 lid 1 onder b faillissementswet af te wijzen.
Beslissing
Wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. Beuving, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 13 november 2001 in tegenwoordigheid van Brouwer-Hopman, griffier.